In de diploma-eisen van het mbo wordt nu te veel aandacht besteed aan de aansluiting met de arbeidsmarkt, en te weinig aan de doorstroom naar het hbo. Dat moet beter, vindt de Onderwijsraad.
In ‘De weg naar de hogeschool’, een advies op verzoek van staatssecretaris Marja van Bijsterveldt, maakt de Onderwijsraad zich zorgen om de hoge uitval van mbo’ers in het eerste jaar van het hbo en hun betrekkelijk lage rendement na vijf jaar. In het mbo, waar dertig procent van de hbo-studenten vandaan komt, mag van de raad meer nadruk komen te liggen op de zogenoemde ‘doorstroomcompetenties’, die nodig zijn voor een goede aansluiting met het hbo. Als het aan de Onderwijsraad ligt, nemen de MBO Raad en de HBO-raad daarbij samen het voortouw.
Dit idee spreekt ook Roel van Asselt aan, de voormalige directeur van het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum Aansluiting HBO (LICA): ‘Het mbo en hbo ontwikkelen zich al jaren veel te autonoom.’ Hij noemt de aansluiting mbo-hbo dan ook ‘zorgelijk’. Op het gebied van praktische vaardigheden hebben mbo’ers weliswaar een voorsprong op havisten, maar ze schieten tekort als het gaat om ‘leren studeren, loopbaanvaardigheden en theoretische kennis’.
Op verzoek van de staatssecretaris heeft de raad ook het ‘algemene instroomrecht’ onder de loep genomen. Dat houdt in dat mbo’ers op het hoogste niveau kunnen doorstromen naar alle hbo-opleidingen, ongeacht hun vooropleiding. Dat was vroeger anders, licht Van Asselt toe: ‘Zonder wis- en natuurkunde kon je niet naar de hogere technische school.’ Daar hoeven we niet naar terug, zegt hij. Maar het is wel belangrijk dat studenten goed duidelijk wordt gemaakt wat de opleiding inhoudt, wat voor kennis gewenst is en hoe zwaar de studie is. De intakegesprekken waarmee een aantal hogescholen is begonnen kunnen daarbij een rol spelen, net als ‘aanloopcursussen’. Maar ook de loopbaanbegeleiding op de mbo-scholen mag beter, vindt Van Asselt.
Ook de Onderwijsraad noemt dit verbeterpunt en pleit daarom voor een online ‘zelftoets’, waarmee aankomende studenten kunnen controleren of zij voldoende voorbereid zijn om aan de hbo-opleiding van hun keuze te beginnen. Verder wordt in het advies gesproken over een ‘bezinning op de opvang-/ontvangstcultuur in het hoger beroepsonderwijs’. Tegelijkertijd benadrukt de raad dat mbo’ers beter kiezen dan havisten: ‘Ze hebben meer realistische verwachtingen van opleiding en beroep.’ De raad komt daarom vooral met onderwijsinhoudelijke verbeterpunten, die niet echt nieuw zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleinschalig onderwijs op maat en om bijspijkercursussen.