Er gaan te veel studenten naar de universiteit die eigenlijk op het hbo thuishoren, zoals er ook te veel studenten naar het hbo gaan die beter voor het mbo kunnen kiezen.
Dat zeiden de voorzitters van de Vereniging Hogescholen en de MBO Raad gisteren tijdens een bijeenkomst van de Hogeschool van Amsterdam en instellingsblad Folia. Het was een opmerkelijke stellingname in een gemoedelijk gesprek over de aansluiting tussen mbo en hbo.
‘Ik zie wat we onszelf hebben aangedaan door te streven naar een zo hoog mogelijk opgeleide beroepsbevolking’, zei Thom de Graaf van de Vereniging Hogescholen. ‘Het hoger onderwijs is heel erg massaal gemaakt.’
Voor losers
Volgens De Graaf willen ouders graag dat hun kinderen naar de universiteit gaan, en als dat niet lukt is het hbo ook goed. Maar het mbo zien ze toch als het onderwijsniveau voor losers. ‘Daar moeten we vanaf.’
‘Ik kan echt wakker liggen van het imago van het mbo’, reageerde Jan van Zijl, voorzitter van de MBO Raad. Veel mensen miskennen volgens hem dat mbo-niveau 4 in bijvoorbeeld de Verenigde Staten tot het universitaire onderwijs wordt gerekend.
Doodzonde
Toch ging het grootste deel van het gesprek juist over de vraag hoe studenten met succes konden doorstromen van mbo naar hbo. Nu stranden veel mbo’ers al vroeg in het hoger onderwijs, met name in het eerste studiejaar. Doodzonde, aldus De Graaf, die erop wees dat mbo’ers juist goed presteren als ze eenmaal het eerste jaar zijn doorgekomen.
Waarom de overgang dan zo lastig is? De sprekers, waaronder ook HvA-rector Huib de Jong, noemden de gebrekkige kennis van mbo’ers en het verschil in leerstijl tussen mbo en hbo. Ze opperden dat speciale doorstroomprogramma’s daar misschien iets aan konden doen. Bovendien zouden hogescholen graag een stokje willen steken voor verkeerde studiekeuzes: bijvoorbeeld een mbo-verpleegkundige die aan een hbo-techniekopleiding wil beginnen.
De praktijk
De eveneens aanwezige ‘Meester Bart’ las een column over zijn eigen scholing voor. Het hing allemaal van de docenten af, was de portee. Die kunnen studenten aanmoedigen en erdoorheen slepen, of juist ontmoedigen en laten afhaken.
Dat viel bij veel aanwezigen in goede aarde, die vonden dat de bestuurders zich te weinig met de praktijk bezighielden. Twee docenten stonden op en zeiden dat zij zelf al vijftien jaar doorstroomprogramma’s voor mbo’ers verzorgen: de bestuurders moesten niet opnieuw het wiel uitvinden. Een andere aanwezige wilde weten of de bestuurders wel genoeg van mbo’ers wisten: er zijn bijvoorbeeld nauwelijks studies gedaan naar de vraag waarom mbo’ers willen doorstuderen.
CITO-score
Na afloop bleek in de zaal de indruk te leven dat het gesprek nogal bestuurlijk was gebleven. ‘Het leerklimaat is in het hbo heel anders dan in het mbo’, aldus Chris, tweedejaars student van de leraaropleiding Engels met een mbo-opleiding grafische vormgeving achter de rug. ‘Op dat verschil bereidt niemand je voor. Ik moest bijvoorbeeld opeens in twee weken tijd een boek lezen.’ Hij redt het wel, want hij is intelligent genoeg. Het was alleen zijn PDD NOS (een vorm van autisme) die hem eerder in zijn schoolloopbaan remde.
Chris kan goed uitleggen en heeft een groot talent voor Engels, zegt één van zijn docenten, Sharida Mohamedjoesoef. Ze vraagt zich wel eens af hoe het komt dat het talent van studenten als Chris niet eerder boven komt drijven en vermoedt dat het al bij de CITO-score begint. Er is nauwelijks ruimte om een fout te maken.
Studiekeuzecheck
Wat zou er volgens haar moeten gebeuren om het studiesucces van mbo’ers in het hbo te vergroten? Mohamedjoesoef denkt dat de studiekeuzecheck niet zo vrijblijvend zou moeten zijn. ‘Wij hadden aankomend studenten een tekst toegestuurd die ze voor de studiekeuzecheck moesten lezen. Dat bleek het merendeel gewoon niet gedaan te hebben.’ En waarom zouden ze ook hun best doen? Wat de uitkomst van de check ook is, de hogeschool kan de studiekiezers toch niet weigeren. Pas als er iets van afhangt, gaan ze hun best doen, meent Mohamedjoesoef.