Jongeren uit arme gezinnen gaan minder vaak naar het hoger onderwijs dan jongeren uit een rijker gezin. Hogescholen en universiteiten zijn niet voor iedereen even toegankelijk, blijkt uit nieuwe cijfers.
Of studenten nu van de havo komen of van het vwo: studeren blijkt gemakkelijker met rijke ouders. Ook scholieren die van het mbo komen gaan vaker naar het hbo naarmate hun ouders meer geld hebben.
Dat heeft het Centraal Bureau voor de Statistiek berekend op verzoek van het ministerie van OCW. Het kabinet wil studeren duurder maken. Tegenstanders vrezen dat de toegankelijkheid dan in gevaar komt. Deze cijfers spreken die angst niet tegen.
Veertien procent van de jongeren met een havo-diploma gaat uiteindelijk niet naar het hoger onderwijs. Onder jongeren uit de armste gezinnen ligt dit percentage veel hoger: twintig procent. Het percentage daalt in een keurige rechte lijn naarmate het huishoudinkomen stijgt: van de havo-jongeren uit de allerrijkste gezinnen gaat slechts elf procent niet naar het hbo.
De onderzoeksgroep bestaat uit jongeren die op 1 oktober 2005 zestien jaar oud waren. Van de rijkste jongeren met een havo-diploma had 27 procent aan het eind van het collegejaar 2010/2011 een hbo-diploma, terwijl maar achttien procent van de armste studenten toen een diploma op zak had. Al deze jongeren hadden dezelfde uitgangspositie namelijk een havo-diploma. Of je uit een rijk of arm gezin komt, is dus een indicator voor de studiecarrière.
Dat geldt niet alleen voor havisten. Ook vwo-scholieren doen het op de universiteit beter als ze rijke ouders hebben. Negentig procent van de vwo’ers uit de armste gezinnen gaat studeren, in rijke gezinnen ligt dit percentage op 96 procent. Ze halen ook sneller hun diploma. Op het moment van meten had slechts 21 procent van de vwo’ers uit de armste gezinnen het bachelordiploma behaald, terwijl van de rijkste kinderen 31 procent al klaar was.
Ook doorstromen vanuit het mbo blijkt voor rijke kinderen gemakkelijker: 52 procent van hen is ooit aan hoger onderwijs begonnen, van de minder bedeelde kinderen is dit 43 procent.