Achtergrond

Utrecht Studentenstad: Meedeinen op de economische golven

Nieuwsgierig naar het ontstaan van Utrechts bekendste studentencomplex (IBB)? Smullen van de vele rock ‘n’ rollverhalen over de Woolloomooloo in de jaren zeventig en studentencafé’s als De Dikke Dries, ’t Pandje, Jan Primus, de Vriendschap en ’t Neutje? Benieuwd naar de Heksenkelder, feministisch bolwerk van weleer of de ontwikkeling van een opleiding die gepaard ging met de economische ontwikkeling van de stad: de heao? In vijf afleveringen duikt Trajectum in de geschiedenis van stad en hogeschool. In deel 1: de ontwikkeling van heao tot faculteit Economie en Management.

Heao’ers doen het over het algemeen goed op de arbeidsmarkt. In een samenleving waarin het marktdenken vanaf eind jaren tachtig terrein wint, past de heao prima. De opleiding die in 1970 in Utrecht het levenslicht ziet, maakt in het economische tij woelige tijden mee.

De start van de economische opleiding past in een tijd waarin de Domstad transformeert van saaie industriestad tot een groeiend centrum van zakelijke dienstverlening. Grote bedrijven zoals de Raiffeissenbank (latere Rabobank), verzekeringsmaatschappij AMEV en Douwe Egberts vestigen hun hoofdkantoren in Utrecht. De gemeente wil met de bouw van Hoog Catharijne en de verplaatsing van de Jaarbeurs naar de Croeselaan de stad meer aanzien geven. Utrecht moet een bruisende stad worden.

Door deze ontwikkelingen ontstaat een markt voor nieuwe beroepen. Het gemeentebestuur vraagt bij de Onderwijsraad een heao aan, als aansluiting op bestaande handelsscholen en richt samen met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en brancheorganisaties het Utrechts Centrum voor HEAO op. Utrecht wordt de negende stad met een driejarige heao. Plannen voor een dergelijke opleiding in de Domstad bestaan al langer, maar in handelskringen leeft tot dan toe de overtuiging dat je het vak in de praktijk leert. Dat de opleiding drie jaar duurt is dan ook tegen de zin van het bedrijfsleven. Twee jaar is meer dan voldoende.

Het Utrechts Centrum voor HEAO start met honderd studenten: 99 mannen en 1 vrouw in een klein gebouwtje aan de Max Euwestraat in Zuilen. Dan een arbeiderswijk waar veel werknemers van Werkspoor en staalfabriek DEMKA wonen. Iedereen kent elkaar. De eerste lichtingen bestaan vooral uit kinderen van middenstanders die in de voetsporen van hun ouders willen treden. In ribbroek en ruitjas onderscheiden ze zich van studenten op sociale academies. Ze stemmen over het algemeen rechtser dan hun docenten, zo gaat het verhaal.

De nieuwe opleiding wordt met enige argwaan bekeken, en het leerlingenaantal valt de eerste jaren tegen. De opleiding is relatief onbekend en bovendien is er sprake van de typische jarenzeventigcultuur, waarin progressieve politiek floreert en een commercieel gerichte opleiding per definitie verdacht is. Er gaan zo’n vijf jaar overheen voordat de vrees is overwonnen en de studenten toestromen.

Het bedrijfsleven heeft een sterke behoefte aan studenten die hoger zijn opgeleid dan werknemers met een diploma middelbaar beroepsonderwijs (meao). Tegelijkertijd moeten ze praktischer zijn ingesteld dan hun wetenschappelijk opgeleide collega’s. Daarom krijgen heao-studenten een breed vakkenpakket aangeboden. Niet alleen economie, maar ook sociologie.

Er zijn drie studierichtingen: bedrijfseconomie (de grootste tak), commerciële economie, gericht op marketing en marktonderzoek en de economisch-juridische richting. Die laatste is bedoeld voor studenten die in de bestuurlijke sfeer terecht willen komen, een overheidsbetrekking ambiëren.
Het is in de beginjaren lastig om docenten te vinden. Het merendeel van de afgestudeerde bedrijfseconomen ambieert een baan in het bedrijfsleven en heeft geen affiniteit met het onderwijs. Bovendien verdien je voor de klas veel minder.

De studierichting bedrijfseconomie heeft de meeste aanzien, status en goede studenten. Oud-docent en bedrijfseconoom Janus Ruighaver, nog steeds werkzaam bij de economiefaculteit als controller, vertelt dat de status met name zat in de zwaarte van de tentamens. ‘De sectie richtte zich vooral op excellente studenten. De helft van de studenten zakte voor de veel te moeilijke tentamens. Daardoor was het rendement laag. De lat lag veel te hoog.’
Dat beaamt Sjef Vogel, beleidsadviseur Onderwijs en Onderzoek, destijds werkzaam bij de deeltijdopleiding: ‘Bedrijfseconomiedocenten waren vreselijk eigenwijs en trokken zich van niemand iets aan, ze hadden een status aparte. Studierichtingdirecteuren hadden verdomd weinig te zeggen over de inhoud, de urenverdeling, de taaklast.’

De heao’ers vinden eenvoudig een baan na hun studie. Ook komt het voor dat ze blijven hangen op hun stageplek, vaak bij bedrijven uit de regio of in Utrecht zelf: Diakonessenziekenhuis, PTT-Utrecht, Utrechtse bandenfabriek UBO, Nederlandse Spoorwegen, Van Gend en Loos, Iglo, gemeentes, provincie. Geschikte studenten worden in de jaren zeventig, wanneer de economie groeit, vlak voor hun afstuderen al dikwijls gecontracteerd.

Zowel stageverleners als latere werkgevers zijn veelal tevreden over de capaciteiten van de heao’er. Vooral de ‘juiste mix van brede vorming en het aanbrengen van specialistische kennis’ zorgen daarvoor. De brede inzetbaarheid en de bereidheid hard te werken zijn het handelsmerk van de heao’er. De meerderheid van de studenten ambieert een baan in het bedrijfsleven in plaats van binnen de overheid of het onderwijs. Geld verdienen is belangrijk, het type auto waarin je rijdt is het symbool van je succes.

De markt en het bedrijfsleven hebben in de groeiende economie van de jaren zeventig een grote invloed op de opleiding. In de schoolbesturen zitten vertegenwoordigers van bedrijven die direct meepraten over het curriculum. Bedrijven geven aan dat ze steeds meer gespecialiseerd personeel willen, zeker als het marktdenken sterk toeneemt en public relations (PR) en marketing steeds belangrijker worden. De heao komt daarom in 1979 op initiatief van de beroepsvereniging, het Nederlands Genootschap voor Public Relations (NGPR), met een communicatie-opleiding. Dat die aan de heao wordt gekoppeld is een politieke keuze. De minister wenst geen aparte opleiding voor deze vakgebieden.
Het blijkt een gat in de markt. Er is tot dan toe geen officieel erkende reguliere dagopleiding voor beroepen in de reclame en public relations. Het studentenaantal stijgt fors en er valt een verschuiving te constateren in het type student en docent. Vooral meisjes vinden een baan in de public relations aantrekkelijk.

Met de komst van heao-communicatie treedt de softe sector de school binnen. Die veroorzaakt een cultuurclash binnen het tot dan toe puur zakelijke docentencorps en zorgt voor tweespalt. Veel docenten vinden de opleidingsvariant ‘geen echte heao-studie’: die hoort meer thuis op de sociale academie. Een verhitte sfeer beheerst de vergaderingen en oudgedienden hebben een afkeer voor deze nieuwlichters.
Een heao-docent onderscheidt zich van andere docenten in het hbo. Ondernemerschap en op een creatieve manier geld verdienen is in die dagen een way of life. Jan Bogerd, tegenwoordig lid van het college van bestuur en destijds docent, typeert de heao-docent als een homo economicus ten top: alles wat ik doe kost geld. ‘Docenten kwamen uit het bedrijfsleven of hadden vaak een eigen bedrijf. Ze zaten strak in het pak, hingen het profijtbeginsel aan en waren niet vies van regelen, rommelen en sjoemelen. Als jij dit voor me doet, dan regel ik een reisje Aruba.’
Ook de heao-studenten onderscheiden zich van andere studenten in het hbo. De heao’er is egoïstisch, ondernemend, initiatiefrijk, heeft veel ideeën en is sociaal vaardig. Het verschil met andere hbo-opleidingen is dat heao’ers worden opgeleid voor een loopbaan in plaats van een beroepsuitoefening. Of zoals een 21-jarige student het in 2010 in hogeschoolblad Trajectum verwoordt: ‘Ik leer wat ik nodig heb voor een eigen onderneming, dat is alles.’

In 1986 gaat de heao van een drie- naar een vierjarige opleiding. De opleiding moet meer beroepsgericht worden en daarmee verandert het karakter. Er wordt een stagejaar ingevoerd. Het aantal opleidingen groeit in die jaren fors. Een nieuwe loot aan de stam is bedrijfsinformatica. Die richting blijkt een kip met gouden eieren in een economie waarin de automatisering zich in rap tempo ontwikkelt. Eind jaren tachtig is de stroom studierichtingen in een booming economie nauwelijks bij te houden: (internationaal georiënteerde) afstudeervarianten, post hbo-cursussen. In 1992 komt accountancy erbij. Studenten kunnen daarna doorstromen om registeraccountant worden.
De opkomst van het marktdenken in sectoren zoals de zorg, het onderwijs en andere nonprofitinstellingen zorgen ook voor werkgelegenheid. Niet langer is de directeur van een ziekenhuis vanzelfsprekend arts. Hij kan net zo goed een econoom zijn.

De heao in Utrecht maakt ondertussen in het neokapitalistische denken woelige tijden mee. Door de enorme groei van studenten en opleidingen raakt de organisatie tussen 1982 en 1989 enigszins op drift. Door gebrek aan slagvaardig management ontstaan conflicten met docenten die er elk hun eigen koninkrijk op nahouden en niet meegaan in de plannen van de directie. Er ontstaat een gat in de begroting en wanneer onderwijsminister Deetman ook nog zijn fusieplannen, ‘schaalvergroting om slagvaardigheid te vergroten’, voor het hbo aankondigt, is de chaos compleet.
Nadat docenten en de medezeggenschapsraad het vertrouwen in de directie opzeggen, treedt deze in 1987 af. Daarmee is ook een op handen zijnde fusie tussen de Utrechtse economie-opleidingen van de baan. Interimmanagers moeten orde op zaken stellen en in afwachting van verdere ontwikkelingen wordt de heao omgedoopt in Hogeschool voor Economie en Management (HE&M).

Ondanks deze perikelen groeit de heao in een gunstige arbeidsmarkt. Afgestudeerden kunnen met hun diploma alle kanten op. Gevolg is dat de heao in deze jaren een van de grootste opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt. In 1991 studeren landelijk ruim 45.000 mensen voltijd en 8440 in deeltijd aan het heao. Begin jaren tachtig is de Utrechtse heao vanwege de grote hoeveelheid studenten al verhuisd vanuit Zuilen naar nieuwbouw in de Kaatstraat. In 1995 verhuizen alle opleidingen naar de nieuw gebouwde faculteit aan de Padualaan 101.

Het bedrijfsleven maakt eind jaren tachtig een switch. Niet langer is een generalist op de werkvloer gewenst, maar een werknemer ‘op maat’ die precies past op een bestaande werkplek. Aangezien het bedrijfsleven in die jaren nog veelvuldig vertegenwoordigd is in schoolbesturen en adviescommissies springen de opleidingen in op deze wens. In die groeiende markt gaan alle heao-scholen zich profileren en proberen ze zich met een aanbod van allerlei slim bedachte opleidingsvarianten te onderscheiden. Onderwijsminister Deetman stimuleert dit en vindt dat scholen meer ruimte moeten krijgen om in te spelen op maatschappelijke ontwikkelingen. Dat is in een heao, waar ondernemend en innovatief wordt gedacht, niet tegen dovemansoren gezegd.
Maar wat niemand voorziet, is dat de door het bedrijfsleven zo gewilde uitbreiding van opleidingen ten koste gaat van het heldere profiel van de heao’er. Gevolg is dat zowel bedrijven als studenten door de bomen het bos niet meer zien. Begin jaren negentig stagneert de economie, het studentenaantal daalt doordat er minder jongeren zijn, opleidingen boeten in aan populariteit en de steeds verder beperkte studiefinanciering dwingt studenten risicoloos te kiezen. Dan doemt het scenario op waarin heao’s binnen afzienbare tijd met te kleine studierichtingen zullen kampen. Wat rest zijn organisaties met veel studie- en afstudeerrichtingen, die niet op krimp berekend zijn.

Daarom stelt hogescholenkoepel HBO-raad in 1991 de commissie-Braakman in met de opdracht de aansluiting tussen heao en arbeidsmarkt te onderzoeken. Braakman adviseert een einde te maken aan de wildgroei van studierichtingen. Na veel geharrewar wordt het aantal studierichtingen tot achttien teruggebracht, evenals het aantal afstudeerrichtingen.
Maar de economie is niet de enige reden voor een dalende instroom. Het is nog steeds onrustig bij de Hogeschool voor Economie en Management. Het jarenlange geruzie en gedoe heeft de faculteit een slechte naam bezorgd. In de Keuzegids Hoger Onderwijs bungelt de economie-opleiding van Utrecht onderaan.

De faculteit moet uit het slop getrokken worden. In 2001 gaat om die reden de reddingsoperatie FEMaxie van start. Slechts vijftig procent van de studenten stroomt uit, dat kost veel geld. Directeur Jan van Rossum stelt het management van de opleiding bedrijfseconomie en accountancy op non-actief. Interimdirecteuren Jan Bogerd en Michel Cobben worden voor negen maanden aangesteld om de rust te herstellen. Die is hard nodig, want door een negatief rapport van de onderwijsinspectie, waarbij 25 van de 26 facetten een onvoldoende hebben gekregen en de inspectie met de gele kaart heeft gezwaaid, dreigt sluiting van de twee opleidingen.
Er volgen meer maatregelen. Zo komt er een scheiding tussen onderwijs en beheer, worden verantwoordelijkheden helderder en moet er een einde komen aan de koninkrijkjes van een aantal docenten. Niet langer wordt het onderwijs verzorgd door adviesbureaus, maar door docenten die op de loonlijst van de faculteit staan. Veel medewerkers kunnen zich niet in de maatregelen vinden en vertrekken.

Als Jan Bogerd het stokje van overneemt als directeur in 2004 centraliseert hij de diensten. Docenten maken niet langer individueel afspraken over taaklast.


Vanaf 2005 gaat het opwaarts met de faculteit. De tijd van sjoemelende docenten wordt ondenkbaar. Verbroken banden met het bedrijfsleven worden hersteld. De faculteit scoort goed met de landelijke examens accountancy.
In 2010 bestaan er plannen om de faculteit te laten uitgroeien tot een Business School, waarin internationaal georiënteerd, toegepast onderzoek en kleinschalig onderwijs wordt verzorgd dat goed aansluit op arbeidsmarkt met business communities. Dat de organisatie van het onderwijs daarvoor op de schop moet en mensen op verschillende plekken kunnen worden ingezet, stuit op verzet. ‘De tijd is er nog niet rijp voor’, zegt hoogleraar Arnick Boons, sinds juni 2009 faculteitsdirecteur. ‘Als we vier jaar verder zijn is het gerealiseerd.’

Dit verhaal is een verkorte versie van een hoofdstuk over de geschiedenis van de Utrechtse heao uit het boek Schoolmaken in het hart van het land, tot stand gekomen onder redactie van Ad van Liempt en Janny Ruardy in het kader van 15 jaar Hogeschool Utrecht.