Afgelopen zomer gooiden de eerste lichting academische pabostudenten een afstudeerpet in de lucht. Zij bestormden de arbeidsmarkt met praktische vaardigheden én een universitair diploma. Maar de ‘superjuffen’ en ‘supermeesters’ komen niet op het juiste moment. ‘Volgens mij heeft nog niemand een vaste baan.’
‘Die opleiding is voor mij gemaakt’, vertelt de afgestudeerde Rianne van Westen enthousiast door de telefoon. ‘In de laatste klas van het vwo zat ik in dubio: ik wilde lesgeven op een basisschool maar zou me ontzettend vervelen op een traditionele pabo. Juist in het jaar dat ik moest kiezen, kwam de ALPO, de academische pabo in Utrecht.’
Dit had een anekdote kunnen zijn van Theo Wubbels, oprichter van de ALPO en hoogleraar onderwijskunde aan de Universiteit Utrecht. Rianne sluit naadloos aan bij de student die hij voor ogen had, toen de opleiding in 2008 van start ging. Hij wilde dat meer vwo’ers doorstroomden naar het leraarschap in het basisonderwijs, maar die leerlingen werden afgeschrikt door een gebrek aan diepgang. Er moesten slimmere mensen werken op de basisschool, met veel intellectuele bagage. ‘Het is niet de bedoeling dat de ALPO een weg is naar een mooie master, we willen leraren met onderzoeksvaardigheden waar de praktijk wat aan heeft’, aldus de oprichter. Daarom verlaten de studenten de ALPO niet alleen met een diploma leraar basisonderwijs, maar ook met een diploma onderwijskunde.
Kritisch kijken
Rianne geeft les op de Prinses Julianaschool in Gouda, maar doet daar geen onderzoek. ‘Ik sta fulltime voor de klas. Ik val vier maanden in voor een collega die met zwangerschapsverlof is. Dat vind ik overigens prima. Ik wil eerst wat praktijkervaring opdoen, voordat ik ga vertellen hoe het moet.’
Maar ook wanneer een docent voor de klas staat, heeft het universitaire diploma meerwaarde, volgens Rianne. ‘Je zit heel diep in de problematiek die op scholen speelt. Je begrijpt goed wat de labels betekenen die aan kinderen worden gegeven, zoals ADHD en dyslexie. Tijdens mijn opleiding deed ik onderzoek naar de omgang met ADHD-kinderen. Die ervaring zorgt ervoor dat ik andermans onderzoeksresultaten op waarde kan schatten. Ik kan kritisch naar een onderzoek kijken en zelf bepalen of ik dat wil toepassen op mijn kinderen.’
Die kritische houding moet het verschil maken, meent Wubbels. ‘De studenten hebben van het begin af aan geleerd om kritisch te zijn en keuzes te maken. We zeggen niet: zo en zo moet je rekenen. We zeggen: er zijn verschillende stromingen in het rekenonderwijs.’ Maar de onderzoekskennis moet breder worden toegepast dan dat. Leraren worden opgeleid om een aantal dagen in de week onderzoek te doen en een aantal dagen les te geven.’
Of dat zijn vruchten afwerpt, is nog niet te zeggen. De afgestudeerden hebben moeite met het vinden van werk. En op de vraag of ze al een geschikte vacature hebben gezien, volgt een eenduidig reactie: Vacatures? Daar zijn er niet zo veel van. Invalwerk is voor de startende docent vaak de enige optie.
Niet willen werken
Toen de studenten begonnen met hun studie, wisten ze niet dat er een opeenstapeling van bezuinigingsmaatregelen aankwam. Er gingen duizenden banen verloren in het basisonderwijs. Tussen 2010 en 2012 daalde de werkgelegenheid in die sector met vijf procent.
Als er meer geld zou zijn, waren er wellicht meer ALPO’ers aan het werk geweest. Er was wel bereidheid om banen te creëren voor academisch opgeleide leraren. ‘Wij hebben gesprekken gehad met schoolbesturen, maar voordat we aan contracten toekwamen, bleek dat er veel banen zouden verdwijnen’, vertelt Wubbels. ‘Schoolbesturen waren wel altijd positief over ALPO-studenten. Hoe verder iemand van de praktijk afstond, hoe positiever die was. Alleen schooldirecteuren waren soms bang dat vaste werknemers last zouden krijgen van concurrentie. Maar die houding begint te veranderen.’
Thea Meijer, bestuursvoorzitter van Stichting Openbaar Primair Onderwijs Utrecht(SPO), zat in de ALPO-adviesraad die in juli werd opgeheven. Volgens haar ligt het werkloosheidsprobleem niet bij het banenaanbod, maar bij de afgestudeerden zelf. ‘Veel afgestudeerden willen niet aan het werk, maar doorstuderen. Daar zijn verschillende redenen voor. De dreiging van stijgende studiekosten, bijvoorbeeld. Daardoor willen jongeren nog snel een betaalbare studie doen. Op de ALPO zitten mensen met een brede ambitie, die willen meer studeren.’
Maar volgens Meijer is het nog te vroeg om conclusies te trekken over arbeidsperspectieven van ALPO’ers. Er zijn nog maar 31 afgestudeerden op de arbeidsmarkt.
Geen garantie
Aan hun kwaliteit zal het niet liggen, denken de studenten zelf. De ALPO hanteert een strenge selectie aan de poort. Er wordt bijvoorbeeld een intakegesprek gevoerd. ‘Ik werd in eerste instantie niet aangenomen’, vertelt Jan-Willem Hengeveld. ‘Ik had te weinig aantoonbare ervaring met kinderen en zou niet assertief genoeg zijn.’ Daarnaast moeten aankomende studenten een betoog schrijven en hun cijferlijst laten zien. Uiteindelijk begon slechts een derde van het aantal studenten dat zich aanmeldde in 2008. Er werden maar 52 van de 150 mensen toegelaten. Tijdens de opleiding vielen nog 21 studenten af.
Een zware opleiding dus. Maar zeker geen garantie voor een goede baan. Voor Jan-Willem is het gebrek aan vacatures een reden om verder te studeren, niet het verlangen naar meer kennis. ‘Ik heb een verlengde stage gedaan, dus ik ben pas twee maanden klaar. Ik wil graag voor de klas staan in de omgeving van Utrecht. Nu doe ik invalwerk. Zo nu en dan komt er een vacature voorbij, maar die zijn op plekken waar ik niet gelijk wil werken. Bijvoorbeeld in een Amsterdamse probleemwijk. Jammer, want ik denk dat scholen wel een voorkeur hebben voor docenten met onderzoeksvaardigheden. Als ik voor september niks vind, ga ik een master onderwijspedagogiek doen in Amsterdam.’