De bachelor-masterstructuur moet er voor zorgen dat studenten overal in Europa een opleiding kunnen volgen. Maar gaan bachelorstudenten uit Zaragoza in Leipzig een master doen of tijdelijk verhuizen van Groningen naar Bristol?
Het zal ongetwijfeld Italiaanse wijn zijn geweest in de glazen van de Europese ministers van onderwijs, daar in Bologna in 1999. En er zal ongetwijfeld opnieuw wijn zijn, maar dan waarschijnlijk Franse, die straks in Leuven wordt geschonken, bij de tienjarige herdenking van de Bolognaverklaring. Misschien wordt het zelfs wel champagne. Karl Dittrich, voorzitter van de Nederlands-Vlaamse organisatie NVAO die het hoger onderwijs van kwaliteitskeurmerken voorziet, weet namelijk al hoe de toon daar zal zijn: ‘We gaan in Leuven te horen krijgen dat er ‘geweldige stappen voorwaarts’ zijn gezet, ‘en dat terwijl we al zo goed waren’. Nou, daar valt wel iets op af te dingen.’
De term Bologna staat sinds 1999 voor de bachelor-masterstructuur (zie kader), voor de harmonisatie van het hoger onderwijs in Europa zodat studenten zonder al te veel problemen door het continent kunnen zwerven en overal hun opleiding kunnen volgen. Wat voorheen een lappendeken was van verschillende studie-inhouden, studieduur, niveaus, zou nu op zijn minst overzichtelijk en van redelijke kwaliteit moeten zijn. En zou, misschien wel het belangrijkste, inderdaad moeten leiden tot mobiliteit, tot bachelorstudenten uit Zaragoza die in Leipzig hun master gaan doen, of die tijdelijk van Groningen naar Bristol verhuizen.
Eerst maar de vraag: gebeurt dat laatste ook? Reist men vaker voor een masteropleiding naar het buitenland? Daarvoor zijn statistieken nodig, en die zijn er wel, maar niet in overweldigende hoeveelheden en ook niet altijd precies toegesneden op de vragen. Maar met de ‘kerncijfers’ van de Nuffic komen we een eind. Let wel, het gaat hier niet over Erasmus-studenten of alles wat daar op lijkt, waarbij men gedurende een paar maanden elders een aantal studiepunten behaalt, maar over afgeronde opleidingen (bachelor of master) aan gewone publiek gefinancierde instellingen, de zogenoemde diploma-mobiliteit.
Wie nu de reislust van de Nederlanders afzet tegen die van andere landen in Noord-Europa ziet dat Nederland in een rijtje van zes onderaan bungelt, met in 2005-‘06 slecht 2,4 procent van de studenten in hbo en wo (in de statistieken zijn die samen genomen) die naar het buitenland gingen voor een diploma. Zweden spant hier met 3,7 procent de kroon, maar dat laat meteen zien dat het geen enorme vertrekstromen zijn. Ook België (2,7 procent) doet het beter dan Nederland, ook Denemarken.
Er is niettemin wel een trend dat de diploma-mobiliteit toeneemt, zegt Eric Richters van de Nuffic. Wat betreft Nederlanders: in 2001-’02 vertrokken een kleine 12.000 studenten naar elders (vooral Groot-Brittannie, België en Duitsland zijn populair), vier jaar later (recentere cijfers zijn er nog niet) was dat gestegen naar ruim 14.000. Iets meer dan een kwart daarvan ging overigens buiten Europa studeren.
Als ontvangend land scoort Nederland redelijk, in 2005-’06 kwam 6,1 procent van de studenten in het hoger onderwijs uit het buitenland. Duitsland haalt 11,4 procent, België 10,3, Finland slechts 2,9.
Voor Nederland geldt dat ongeveer tweederde van de binnenkomers uit een Europees land stamt. En daar zit groei in. Kwamen er in het jaar 2006-’07 bijna 24.000 Europeanen, in het huidige academisch jaar ligt dat al boven de 30.000.
Wat betreft de verdeling tussen bachelor- en masterstudenten daarbij: de bachelorstudenten zijn licht in de meerderheid.
Kortom, zegt de Nuffic, de ‘inkomende’ mobiliteit in Nederland groeit duidelijk, de ‘uitgaande’ mobiliteit ook, maar wel minder.
Ligt dat allemaal aan Bologna? Eric Richters: ‘Het is nog te vroeg om dat zo te zeggen. Bologna was in 1999, in Nederland ging de BaMa pas in 2002 van start, in andere landen nog later. Maar er zit ontegenzeggelijk groei in.’
Blijft de vraag of de opleidingen die studenten in het buitenland volgen, inderdaad aan de maat zijn, en ook of er niet al te grote verschillen in kwaliteit bestaan. Want na de studie volgt het werk, en dan is het prettig als je met een Frans diploma moeiteloos in Duitsland aan de slag kan, of met een Zweeds diploma in Spanje. Dat betekent goede kwaliteitszorg en wederzijdse erkenning van diploma’s. Voorzitter Karl Dittrich van de NVAO: ‘In Leuven gaan ze straks zeggen dat het tien jaar na Bologna geweldig gaat, maar dat is niet zo. Er is een neiging om de kwaliteitsverschillen tussen landen te ontkennen.’
Over Noordwest-Europa hoeven we ons geen zorgen te maken, zegt hij, ‘maar onder ons gezegd en gezwegen, ga je in zuidoostelijke richting, dan wordt het er niet gemakkelijker op. Althans, we kennen de kwaliteit niet goed, we hebben er geen zicht op wat er in Italië, Portugal, Griekenland gebeurt. Spanje is dan weer met een serieuze inhaalslag bezig, Frankrijk is vooral met zijn ingenieursopleidingen uitstekend, maar voor de rest erg gesloten. Oost-Europa, Polen, Hongarije, Tsjechië, daar zijn ze heel ver, het onderwijs is degelijk en de kwaliteitszorg ook.’
Misschien, oppert Dittrich, zouden we op dit terrein toch ook maar een Europa van twee, of misschien drie snelheden moeten creëren. ‘Het punt is dat alle Bologna-staten zich dan wel aan een goede kwaliteitszorg hebben gebonden, als voorwaarde voor goed onderwijs, maar wanneer noem je die kwaliteitsbewaking goed? In principe is alles nationaal georganiseerd. We zitten in een Europees Consortium van Accreditatie-organisaties’ (Dittrich is sinds een jaar vice-voorzitter van deze ECA; red.) ‘er zijn waarnemers die elkaars procedures bijwonen, maar dat gebeurt nog niet overal. En bovendien, het zegt niet veel, behalve dat je weet dat het proces als zodanig goed verloopt. Over het eindniveau van opleidingen weet je dan nog niets.’
Met het oog op dat laatste, duidelijkheid over het eindniveau van bachelors en masters, is er een Europees kwalificatie framework opgesteld, maar, zegt Dittrich, ‘dat is tamelijk algemeen en of je eraan voldoet is vaak een nationale interpretatie. En als je het zelf beoordeelt, is het al snel goed natuurlijk. Het Nederlandse niveau is door een internationale commissie bekeken, en goed bevonden.’
Bologna betekent harmonisatie van stelsels, gelijkwaardigheid van diploma’s, geen complete gelijkschakeling. Lidstaten gaan over hun eigen onderwijs, en dat kan de integratie en samenwerking danig belemmeren. Europa loopt vaak tegen de grenzen van die nationale autonomie op, vindt Dittrich: ‘Een land als Duitsland vindt dat de eindscriptie in de master dertig studiepunten (ECTS) moet omvatten, veel meer dan in andere landen geëist wordt. Daarmee maken ze samenwerking en joint degrees een stuk lastiger. Zo werkt het nationale beleid, hoezeer ook gericht op hoge kwaliteit, het proces weer tegen.’
[kader 1]
Geschiedenis bachelor-master
Het bachelor-mastersysteem mag dan wel nieuw zijn, het streven naar een open Europese hoger-onderwijsruimte is dat niet. In de middeleeuwen trokken studenten van de eerste Europese universiteiten het continent rond, en wisten de beste instellingen onderzoekers uit heel Europa aan zich te binden. Met de explosieve groei van het hoger onderwijs ging die mobiliteit verloren.
Ten onrechte, vonden de onderwijsministers van Frankrijk, Italië, Groot-Brittannië en Duitsland. In de verklaring van Sorbonne (1998) maakten ze zich sterk voor de harmonisering van het Europese hoger onderwijs. Ze stelden een tweeledig onderwijssysteem voor, met een duidelijk onderscheid tussen een undergraduate en graduate fase. Een gemeenschappelijk onderwijsbestel moest het Europese hoger onderwijs weer één gezicht geven, en de mobiliteit onder studenten en werknemers van universiteiten vergroten.
Een jaar later zetten 29 ministers van onderwijs hun handtekening onder de verklaring van Bologna. Het gezamenlijke Europese onderwijsbestel zou inderdaad twee cycli krijgen: een undergraduate of bachelorfase, en een graduate of masterfase. In 2003 kwam daar met de promotie een derde cyclus bij. De bachelorfase moest minstens drie jaar duren, spraken de ministers af, de master zeker één jaar.
Intussen onderschrijven 45 landen de principes van Bologna. De verklaring is overigens niet bindend: ieder land vertaalt de doelstellingen in een eigen wettelijk kader. In Nederland ging de ministerraad in 2001 akkoord met het wetsvoorstel voor de invoering van de bachelor-master-structuur. Hbo-opleidingen werden omgezet in vier jaar durende professionele bachelors en in het wo verving het bama-stelsel het oude kandidaats-doctoraalsysteem. De propedeuse verdween. Er ontstonden bacheloropleidingen van drie jaar, en masteropleidingen van één of twee jaar.
Toch is volgens sommigen het Nederlandse bama-stelsel nog niet het systeem waar in Bologna voor werd getekend. Want een harde knip tussen bachelor en master is er aan de meeste universiteiten niet. Volgens Bologna mag een student pas na afronding van een bacheloropleiding aan een master beginnen, maar veel Nederlandse instellingen houden het bij een ‘zachte knip’: ze laten hun studenten al aan de doorstroommaster beginnen voordat ze hun bacheloropleiding hebben voltooid. Ook de hbo-masters blijven een knelpunt. In principe mag het hbo haar eigen master-diploma’s afleveren. Maar omdat deze – op wat uitzonderingen na – niet door de overheid bekostigd worden, komt de hbo-master nog niet van de grond.
Elke twee jaar komen de Europese ministers van onderwijs bijeen om te praten over de voortgang van het Bologna-proces, waaronder de invoering van de bachelor-masterstructuur. In 2007 gebeurde dat voor het laatst in Londen. In april, tien jaar na Bologna, is Leuven aan de beurt. (Ianthe Bato / HOP)
[kader 2]
Meer studenten naar het buitenland
Steeds meer studenten volgen met een Nederlandse studiebeurs een volledige bachelor of masteropleiding in het buitenland. België is verruit het populairst.
Sinds 2007 hebben ook Nederlandse studenten die in het buitenland een volledige studie doen, recht op studiefinanciering. Het aantal studenten dat van die regeling gebruik maakt, neemt toe, maakte minister Plasterk eind maart bekend. Naar verwachting zijn dat er dit jaar 7500, duizend meer dan in 2007. België is koploper: volgens het ministerie trekt ‘ongeveer de helft’ van de studenten naar een Belgische universiteit of hogeschool. Engeland, de Verenigde Staten, Duitsland en de Nederlandse Antillen maken de top vijf compleet.
Opmerkelijk is het grote verschil met de nieuwste data van Nuffic. Volgens de internationaliseringsorganisatie studeerde in 2005-2006 nog ruim het dubbele aantal studenten (14182) voor een diploma in het buitenland. Een mogelijke verklaring is dat veel van die studenten een opleiding volgen aan een niet-geaccrediteerde instelling, waardoor ze geen recht hebben op studiefinanciering.
[kader 3]
Bachelor-master in de praktijk
Suzanne Prak
Leeftijd 24
Hbo Journalistiek
Master Museum Studies
Waar Newcastle upon Tyne (UK)
Hoeveelstejaars 1e (1-jarige master)
‘Toen ik in september 2007 mijn bachelor journalistiek haalde, had ik nog geen idee wat ik daarna wilde gaan doen. Ik had nooit verder gekeken dan mijn afstuderen, en toen was het ‘ineens’ zover. Ik besloot om een jaar als freelancer te werken, en tijdens dat jaar te bedenken wat ik precies wilde doen. Ik zou graag een jaar naar het buitenland willen, en toen ik erover nadacht wat ik daar dan wilde gaan doen, dacht ik: een master.
Mijn master sluit niet helemaal aan op mijn hbo, maar op een bepaalde manier ook weer wel. Net als in de journalistiek presenteren musea ook een ‘verhaal’, met een begin en een eind, aan een doelgroep. Om toegelaten te worden tot de master moest ik een motivatiebrief schrijven naar de opleiding, De toelating was best veel werk, ik moest een motivatiebrief schrijven, twee referenties aanleveren en formulieren invullen. Omdat ik me bij meerdere universiteiten had aangemeld was dat veel papierwerk.
De master die ik doe is heel praktisch. Eigenlijk was alleen de eerste module erg theoretisch: die ging over wat musea precies zijn, waarom ze bestaan. Bij het laatste vak dat ik heb gevolgd ging over educatie in musea. Toen hebben we een dag met activiteiten voor families georganiseerd in een openlucht museum in de buurt. Eind april ga ik voor twee maanden op stage in het Discovery Museum in Newcastle, en dan heb ik de zomer om mijn scriptie te schrijven.
Het is wel hard werken. Daar schrok ik eerlijk gezegd wel een beetje van toen ik begon. Zelfs op zaterdag en zondag is het druk in universiteitsbieb. Met een fulltime programma ben je ook echt een volle week aan het werk.’